Deze site is gemaakt voor publicatie van mijn verzamelde gegevens over familie Bleumink, Bluemink en Bluiminck die afstammen van Gerrit Blomink uit Beltrum een dorp in de gemeente Berkelland. De oudste gegevens van deze familie beginnen in de 16e eeuw. Tevens gebruik ik de site voor het publiceren van mijn eigen natuurfoto`s en foto`s uit de omgeving Beltrum en Groenlo, mijn roots.
This site is made for publication of the data of family Bleumink, Bluemink and Bluiminck who are descended from Gerrit Blomink from Beltrum a village in the municipality of Berkelland and related families. The family tree of this family starts in the 16th century. I also use the site for publishing my own nature photos and photos from the neighborhood of Groenlo where I grew up. Occasionally I place new photos.Foto 1958; Frans en Ria Bleumink op de St. Willybrordesschool in Voor-Beltrum
Kwartierstaat Frans Bleumink.pdf
Klik op de hier bovenstaande link voor mijn Kwartierstaat. For my Pedigree open the pdf file above.
For the English version of the dates below you have to scroll down. The data presented here can sometimes not be translated because they come from the judicial archives of the past. Yet I converted them to English via google to give an impression of what it was then.
Nederlandse versie;
FAMILIE BLEUMINK en KLEIN GUNNEWIEK
Verzamelde gegevens van en uit verschillende bronnen door Frans Bleumink.
Met dank aan Bennie te Vaarwerk stichting Stad en Heerlijkheid Borculo de Genealoog Henk te Walvaart, archivaris Henk Nijman, Frans en Jan Boekelder, René Bleumink en vele andere collega’s die gegevens verzamelen.
De gegevens zijn stukken uit de gerechtelijke archieven van verschillende bronnen in onze omgeving, zoals b.v. Stad en Heerlijkheid Borculo, Het bisdom Münster, Nassause Domeinraad, Kasteel Verwolde, Rijksarchief Arnhem, Gelders archief Doetinchem, Gemeentelijke archieven, Mormonen archief, etc.
In een lijst van Rookhoenders uit 1593 die aan de heer van Borculo moest worden geleverd staan ene Reiner en Johan Bloemings vermeld, connecties van deze met Gerrit zijn nog niet bewezen maar alles duid er wel op dat dit de zelfde familie is. Want het is wel duidelijk dat Reiner op het erve Bloeminck woonde, dat valt op te maken uit de lijst met de buren van deze Reiner waar Herman Lemmen, Krabbenhaus (Krabben), Bakkenhaus en Gebbinck wordt genoemd. De zelfde buren als van Ghert Blominck . Ook Johan Bloemings woont in deze buurt.
In een lijst van toponiemen van 1188 tot 1500 in de heerlijkheid Borculo – Lichtenvoorde staan de volgende vermeldingen onder kerspel Groenlo; Bluemenstucke 1425 perceel land onder het erve Ribberdinck, 1429 Blomenstucke, 1462 Bluemstuck of Blomenstucke, 1484 dat Bloemstucke of Bluemstucke. Ook hier ligt een mogelijke verbinding met de naam Blomink.
acten:
verponding 1648 Beltrum
“Gerrit Blomink, syn eygen
Boul 3 mlr, darvan 3 sch tientbaer aan syn Gr Gen
Hof 11/2 sch Broeckmaete 2 dgh meynens pacht op 4 dllr, in ’t geheel 30-17-0”
Rechterlijk archief heerlijkheid Borculo
inventaris nummer 397 acte 28-6-1636
Johan van Gescher verkoopt aan Gerrit Bloemink en Jenneken ehel. “een stuck landes den Hundekamp…ant erve en goet Loeinck gehoort hefft” tussen Mentinck end Aldrinck lant
II Gerrit Blomink trouwde voor 28-6-1636 ene Jenneken NN
Uit dit huwelijk?
1 Lambertien Bloemink gehuwd voor 30-5-1676 met Gert ten Backhuys ( Later Baks)
2 Reiner Bloemink gehuwd voor 10-6-1668 met Berentjen ten Backhuys (+ 14-4-1710)
Dat 1 en 2 aan elkaar verwant zijn, blijkt naar mijn mening uit het feit dat Gert/Gerrit ten Backhuys later doopgetuige is bij de doop van kleinkinderen van Reiner en Berentjen
Doop Groenlo; 14-2-1692 Jan, zoon van Peter Abbinck en Jenneken, doopgetuige Gerrit Backhuis
8-10-1699 Hermina, dochter van Peter Abbinck en Jenneken, doopgetuige Gerrit ten Backhuis.
Rechterlijke archieven;
Henrick ten Nerve en Jan Bilderbeke, voor Albert Hacken, de kinderen van zaliger Biesthorst, voor Jan Smit en Hendersken Hacken en Gertien Hacken verkopen aan Reiner Bloemink en Berentien Backhuys zijn vrouw de halfscheyd van de Hillebrant mathe in Ruurlo, achter in het broek gelegen, ‘op de scheyt van Belterum … synd vry guet sonder beswaer’.
Idem,
inventaris nummer 639 30-5-1676
Lammeken Everwenninck geassisteert met Gerrit Elferinck, Tonnis Gotinck, Berent ter Haer en Albert Eybergen, verkoopt aan Geert ten Backhuys en Lambertien Bloemink zijn vrouw, de Lintfeldsmathe in Ruurlo
Inventaris nummer 5, rekeningen Bisdom Munster over de Heerlijkheid Borculo 1595-1596
Lindvelde, Zwolle en Beltrum
“Reiner Bloemink deze woonde op het erve Bloemink aan de Abbinksweg bij Beltrum en Johan Bloemink
In tweede rekening
Reiner Blomink
Commentaar; Opvallend is, dat de rechte lijn in deze stamboom in Beltrum blijft tot in de 16e eeuw. De familie Bloemink was ,,omdat ze al zolang in Beltrum ( nu voor Beltrum) woonden’’ een van de families die vroeg zelfstandig waren, vanwege het gewoonheidsrecht. Dit blijkt uit de gegevens van de geschiedenis van de Marken. Erve Blominc wordt ook al genoemd in 1188 als goed in Geesteren behorende tot de Heerlijkheid Borculo. Tot in het midden van de 19e eeuw werd het landbouwsysteem beheerst door zogenaamde Markegenootschappen of kortweg Marken. Centraal in deze organisatie stond het beheer van de woeste gronden of beter gezegd, de niet in cultuur gebrachte ongedeelde gronden.
Daartoe behoorden de heidevelden, bossen, hakhout, wei- en hooilanden, aangeduid als het broek, de mors en de maat. Deze gronden waren onmisbaar voor het uitoefenen van de landbouw. Degenen die eigendom of gebruiksrechten konden laten gelden op deze onverdeelde gronden, werden Markegenoten, Geërfden of Gewaarden genoemd. De Markerichter was de heer van Borculo. De oud ingezetenen hadden de meeste invloed op het verdelen van de Markegronden, of die lui die veel macht hadden zoals de Rotten en de Gewaarden. Boven alles had natuurlijk de heer van Borculo het laatste woord. Je ziet dan ook drie verschillende bedrijven in die tijd. Dat zijn de eigenaren van de Gewaarde erven, deze hadden het grootste gebruiksrecht, omdat ze tot de oudste erven van een buurschap behoorden; Bloemink 1646 behoorde daartoe. Dan had je de halve erven, zij hadden maar een halve stem in de mark. En als laatste de Keuterboeren, Kotters of Koters.
Deze categorie betrof in de regel de nieuwkomers op de markegronden. Zij hadden nauwelijks of geen rechten, hooguit bij gunst van de marken. Dat de familie Blomink’ genoemd in dit verband’ tot de gewaarde erven behoorde in 1646 is weer een aanwijzing dat deze familie al lang in Beltrum woonde.
Veel gegevens moeten uit het gerechtelijk archief komen, daarin staan dingen zoals, verkoop van gronden of rechtszaken in de criminele sfeer.
Let wel, er staan dan wel eens personen genoemd met de juiste achternaam in de gerechtelijke archieven maar de verbinding met onze familie is dan niet altijd meer te bewijzen ook al lijkt deze verbinding heel logisch.
Protocol Hof te Vaarwerk 1602-1627, transcriptie van het origineel door Bennie te Vaarwerk uit Eibergen, berustende in het Huisarchief Verwolde inv nr II-39
Anno 1605
“Deilinge der guter Vrackincks”
(Het erf Vrackinck en zijn bewoners was hofhorig aan de Hof te Vaarwerk HtW) Dat salige Arentt Vrackingh oder sine nagelaten kinder in erffdielingen sollen heben den hoff Vrackinck die Grone Brede* und Kalffshorst erfflich, welcker Grone Brede unnd Kalffshorst fri angekofft landt iss. Darjegen sall Lambert Vrackinck, Arendes Bruder, hebben und behaldenn die cavenstede (kleinere boerderij, horende onder een groter hof-HtW) Blominckgarden genanntt (=Blominck?). Unnd Engelbertt sall dar tegenn hebben unnd behaldenn die cavenstede Die Vruchtengarden genannt (Te Vruchte?).
Diewilhe dann dieser verdragh ungefehr vor 25 jaren upgerichtett hebben (rond 1580 dus -HtW)… Diesen verdrach hebben angehortt Lemme Vrackinck als eldeste dochter Henrick Vrackincks unnd Marie wedtwe Lambert Vrackings saliger…”
*De Grone Brede is als de Groene Bree in 13-6-1741 ook in bezit van de familie Bleuminck, hetzelfde stuk bouwland?
Hier volgt een klein stuk uit de markevergadering van 1768 in het hof Hassink te Beltrum.
Actum aan Hassink in Beltrum den 13 augusti 1768.
Alsoo op ordre van sijne hooggraaflijke Excellentie, den heere Grave van Fleming, heere der stad en heerlijkheid Borculo, mitsgaders erfmarkenrigter van de buurschappen Beltrum en Lintvelde, tegens huijden eenen marken over voorschrevene buurschap uitgeschreven is , soo zijn aldaar gecompareert; Den weledelen gestrengen heer meester G. van Hasselt, drossard dezer heerlijkheid en in die qualiteit namens hooggedagte sijne Excellentie alhier praesiderende; Namens de goederen van den heer dezer heerlijkheid den rentmeester Spancker; Namens de geestelijke goederen den substituut rentmeester Geers; Namens de goederen van den heer doctor van Eijl, niemand; Namens de gasthuysgoederen van de stad Groenlo, den heer burgemeester Abbinck;
enz. enz. enz. ( Het huis Gunnink behoorde tot de geestelijke goederen. )
Desen tegenwoordigen markendag is aangestelt om aan de heeren medegeerfdens den heer erfmarkenrigter te doen communiceren, de sware klagten van vele ingesetenen dezer gemeente tegens de continuele infractien aan hun lieden in hun oud regt en gebruyk van ‘s Heeren-Broek aangedaan door den tijdelijken houtvester van voorschreven Broek, waarbij sig altoos is voegende den heer momber deser Landschap, nomine officii, onder praetext (?) dat alle degeene die geene recognitie aan den Vorst van deze Lande geven, daarvan in ‘t geheel zouden sijn uytgesloten.
Onder een diergelijken praetext (?) hebben voor den jaare 1741 de heeren Louis Abreson, rigter van Ruirlo, en Adam Abreson, houtvester van ‘s Heeren Broek, de beesten van Gerrit Sweers, Harmen te Winkel, Egbert Kl. Poele, Berend Lemmen, Sweer Bloeming en Teunis Huyskes geschut, en te Roderlo opgebragt; maar zijn ook vervolgens, ofschoon den tijdlijken momber dezer Landschap nomine officii sig gevoegd hadde, bij sententie van den weledelen Hove van Gelderland in dato den 12 augusti 1741 gecondemneert, om dit spolie, turbel en indagt door aan de impetranten in het weiden haren beesten in ‘t Roderlosche en Heeren Broek feytelijk beletzel too te brengen, met alle gevolgen van aancleven van dien, kost en schadeloos af te schaffen en repareren, en sig te wagten van sulks in ‘t toekomende meer te doen, de gedaagdens en gevoegde mede condemnerende in de kosten deser procedure.
Op 12 juni 1721 stuurden de ‘huislieden’ van Beltrum een request naar de heer van Borculo met het verzoek op te treden tegen de illegaal gebouwde hutten, aangegraven grond en tegen het illegaal uitdrijven van vee op de ‘gemeente’. Het verzoek was getekend door de acht rotmeesters van Beltrum, te weten, Roerdink, ten Vele, Scheynck, Hulshof, Frackink, te Voshaar, te Schoot en Stoverinck. De kwestie bleef jaren hangen. Op de markevergadering van 3 november 1723 werden de voogd en de secretaris, de gebroeders Bomble, gelast “ alle desordre in de buur-schappen te examineren”. Zulks in gezelschap van de rotmeesters of van andere die kennis van zaken hadden. Op de vergadering van 27 mei 1724 werd daarvan verslag uitgebracht. Men had in Beltrum 21 illegaal gebouwde hutten gevonden. Uit het verslag blijkt dat men lang tolerant was geweest. Waarom werd er dan toch in 1721 actie ondernomen ? Misschien via de omweg van Avest. Daar dienden Rutger ten Tuinte ( vader van Jenneken ) Geert Klein Heuitinck en Heurneman op 11 maart een verzoekschrift in bij voogd Bomble Ze hadden vernomen dat de weduwe van Rutger Schuyrinck voornemens was haar zoon met diens vrouw en kinderen bij zich in huis te nemen. Dit ging hun toch te ver, want het was “ tot grootst nadeel en overlast der gehele gemeente Avest “. Verder zou dit leiden tot ‘ bederf van het veld’ en werd gevreesd dat de marke vroeg of laat voor het gezin zou moeten dokken. Ze voerden als argument aan dat Rutger Schuyrinck 30 jaar geleden beloofd zou hebben, de hut alleen te laten staan voor de duur van zijn leven. Een en ander resulteerde erin dat de hut mocht blijven staan voor de tijd van het leven van de weduwe Schuyrinck. Indien de zoon en zijn gezin erbij in zou trekken zou de weduwe eruit gezet worden.
Grensgeschillen vormden ook vaak een terugkerend onderwerp op de markevergadering.
Beltrum had regelmatig geschillen met de marke van Lievelde. Over en weer werden beesten in beslag genomen (geschut) of werden plaggenmaaiers weggejaagd of bedreigd.
Dergelijke zaken waren heel kenmerkend voor het markewezen.
Ook om de rechten in het Ruurlose Broek werd steeds maar weer gestreden.
Uit 1544 dateert een lijst van Beltrumse erven die het recht hadden om beesten te weiden in het Ruurlose Broek. ( Jan Boekelder )
In 1723 klaagden enkele Beltrummers over Ruurloers die hen lastig vielen bij het plaggenmaaien en houthakken in s’ Heerenbroek. Voor deze problemen konden lange tijd geen oplossingen gevonden worden.
In de jaren 1646 en 1649 werden voor het eerst “ ten behoeve van een nieuwe belasting op onroerend goed “ de eigenaren van desbetreffende vermeld aan het zogenaamde verpondingskohier. Dit zag er als volgt uit.
Bezittingen van de adel; Vranckink, Roerdinck, Geverdinck, Egginck, Horstwijck, Roetinck, Hemsinck, Loynck en Hemminck.
Bezittingen van de Heer van Borculo;
Wolterinck, Herdinck, Narpvelt, Culinck, Liefftinck, Arninck, Boitinck, Elferinck, Gebbinck, Abbinck, Segelinck, Hassinck, Bomerdt, Papen, Stevens, Papen, Bultman, Willerdinck, Poelman, Beurscheweide, Vele, Commer, Reynd Pypers, Kleine Beerninck, Klein Haenevelt, ten Pool en Winckelman.
Eigendom van de boer;
Hemminck, Frackinck, Wielacker, Beerninck, Hoffman, Baeckhuys, Kleine Swier, Scheinck, Hoyaer, Hofstede, Groot Haenevelt, Stovert, Siewerdt, Ten Boom, Wolterinck, Merkes, Pyper, Cuyppinck, Crubbe, Blominck, ten Brinck, die Vrucht, Groote Swier, Roscher, Craenenborch, Drouberinck, Nieuwhof, Nollen, Siwerdt, ter Horst, Hooffkes, Abbinck, Borrent, Nieuwlandt en die Wewershof.
Vicarie of geestelijke goederen;
Gunnewijk, Schuyrinck in Beltrum en Menckhorst in Avest.
Bezittingen van het stift Vreden; Scholtman in Beltrum en Tuynte in Avest.
Bezittingen van het gasthuis te Groenlo;
Scherenborch in Beltrum en Startman in Avest.
U ziet dat erve Blominck eigendom van de boer was en dat erve Gunnewijk tot de geestelijke goederen van de kerk Groenlo behoorde.
Vermelding in een lijst van toponiemen van de Heerlijkheid Borculo-Lichtenvoorde van 1188 tot 1500 onder het Kerspel Groenlo; Gunnewyck 1315/1316, 2 molder tarwe en de smalle tiend, leen van het huis Steinfurt ( 114:10, nr 7 ) ; 1473 te Gunnewyck, aanpalend erf van Gebbinck.
Gerechtelijke stukken.
Burenhulp, of hoe de voogd van Beltrum werd verjaagd.
De voogd van Beltrum, Jan Elberink, slaat op de vlucht nadat de buren van Willem Coelink hem op allerlei hoogst merkwaardige manieren willen beletten het roerend goed van Coelink in beslag te nemen.
Verslag 1778
” Relatere ik ondergeschreven voogd van Beltrum, als dat ik ingevolge gerigtsdecreet de dato den 22 dezes maands januarii 1778 , mij ter instantie van mr. N. Geers, in qualiteit als volmagtiger en bediende advocaat van vrouw Hester Geertruid Jacobson, weduwe en boedelhoudster van wijlen den heer Hendrik Budde, met de nodige adsistenten op dato voorschreven, na `t huys van Willem Coelink in deze heerlijkheid Borculo, voogdije Beltrum, woonagtig, hebbe begeven, ten einde van hem Coelink de gerede goederen op te halen en in een secure bewaringe te neemen. Dat ten einde op den 23 dito maands de nodige wagens tot `t transporteren dier goederen hebbe opgebood, maar zooveel niet hebbe kunnen bekomen dat de goederen in `t geheel herwaarts wierden gebragt, door dien verscheiden bouwlieden en nabuuren van gezeide Coelink met vragten na Deventer waeren, maar dat den bouwman op Bomert, `t welke eene mede is van de naaste nabuuren, mij tot antwoord heeft gegeven, dat hij absoluit niet varen wilde.
Dat derhalven mij met die wagens op den 23 dito, voor zooveel die hebbe kunnen bekomen geladen met ongedorst koorn als andersints, herwaarts hebbe begeven en ook wederom des `s avonds gevaren na `t huys van Willem Coelink.
Dat des `s avonds, ongeveer 9 á 10 uuren, zoo als `t huys van Coelink willende ingaan, bij `t zelve hebbe gezien vijf menschen, gaande gekleed in vrouwekleederen met allerhande zoorten van lappen daarop gemaakt, maar dat deselvden, om mij niet in d`oogen te koomen, een eindjen van `t huys zijn weggegaan. Dat daarop is gevolgt dat ongeveer 11 uuren in den avond eene groote menigte volks op de deuren, vensters en glasen van `t huys van Willem Coelink hebben geklopt en geroepen: “hier donderblixem, komt eruyt!”
Dat die menigte volks nadat se de deuren en vensters als doen nog niet konden openkrijgen, de wand of muur agter den beestenstal hebben soeken in te breeken en daar op groot geweld gemaakt, maar daar niet hebben kunnen doorkomen, doordien (ik) haar zulx belet hebbe.
Dat die menigte als doen vervolgelijk met hare messen langs de wand van `t huys hebben gekrast en eindelijk met groot geweld des `s nagts ongeveer drie uuren, de groote en kleine deur ingelopen hebbende, en binnen `s huys gekomen zijnde, wel ongeveer 40 á 50 man, alle gewapent met stokken, blanke sabels en degens, voorts messen en schietgeweer en eenige zwart gemaakt zijnde en eenige gekleet in vrouwenkleederen, welke dadelijk `t ligt hebben uitgeslagen, en gesegt: “hier donders, blixems, nu zullen wij u vermoorden. We zullen u de armen en benen in stukken slaan!” Voorts hebben dezelvden met de sabels na mij gestoken en gesmeten, zoodat ik en de adsistenten daarop zijn gevlugt. Waarop die menigte volks alle beesten, voorts den inboedel en `t zaad met alle geweld hebben gestolen, en gelijk niet anders hebbe kunnen hooren, of dat zulx op karren of wagens geladen en weggebragt.
Dat daarop den volgenden morgen, als zijnde geweest den 24 dezer, bij de nabuuren van gezeiden Coelink hebbe gedaan visitatie, en dat in de schuur van Berent Gunnewijk, gelijk ook niet anders hebbe kunnen zien, of denselvden Gunnewijk is des `s nagts met zijn zoon verkleed, bij die bovengemelde publyke geweldenarijen en diefstallen tegenswoordig geweest, gevonden ongeveer een vijf vym haver. Waarop den soon, bij absentie van zijn vader, gevraagt hebbe waar hij aan den haver kwam, hij met seer groote onsteltenisse en angst, voorts veranderinge van zijn wezen, geantwoord heeft, dat zulx gevraagt zijnde, tot antwoord heeft gegeven, dat het zijne haver niet waar en ook niet wist, hoe die in zijne schuur waar gekomen.
Vervolgelijk hebbe nagespoort, dat de beesten na de kante van Ligtenvoorde zijn gebragt, neffens eenige wagens met zaad.
Signatum Borculo, den 24 januarii 1778
Was getekend; Jan Elberink. bron; Algemeen Rijksarchief Nassause Domeinraad
Dat de buurschappen van de voogdij Beltrum een duidelijk agrarische stempel hadden hoeft geen betoog. Maar toch werden ook andere beroepen uitgeoefend die voortvloeiden uit de landbouw of dienstverlening. Zo bezaten de bierbrouwers Nijenhuis, Hassink en Reyerink ook een volwaardig landbouwbedrijf. Deze bierbrouwers waren tevens tapper, maar Willem Tuente, tapper op Veltman in Auste (Avest), was geen bierbrouwer. Metselaars kwamen niet voor; zijn werk deed de timmerman erbij. In de buurschappen waren naar verhouding weinig daghuurders te vinden. De redenen hiervoor zijn niet duidelijk, maar kunnen gezocht worden in de relatief grote gezinnen die de bedrijven voorzagen in voldoende goedkope arbeidskrachten.
Ook het geringe aantal grote bedrijven, die een beroep op dergelijke daghuurders zouden kunnen doen, zal hierbij meegespeeld hebben. Tussen 1817 en 1825 waren de volgende beroepen in Beltrum geregistreerd in het bevolkingsregister van de gemeente Eibergen; 131 landbouwers, 6 kleermakers, 4 daghuurders, 3 timmerlieden, 1 bierbrouwer, 2 wevers, 1 wieldraaier, 2 strodekkers, 1 winkelier en 1 schoolmeester. In de buurschap Beltrum waren 73 bedrijven die geen paard hadden, 38 bedrijven met 1 paard en 36 bedrijven met 2 paarden; 100 bedrijven met maximaal 3 koeien, 26 met max. 6 koeien, 22 met max. 9 koeien, 3 met max. 12 koeien. 86 bedrijven met 1 varken, 25 met 2 varkens, 3 met 3 varkens, 4 met 6 varkens en een bedrijf met 2 schapen. In de gemeente Beltrum overheersten het middelgrote en kleine bedrijf. Lintvelde kwam er relatief het beste af met de grootste boerderijen. Dit was een structureel kenmerk van deze buurschappen.
Beltrum is gemaakt door de Beltrummers.
Het dorp Beltrum is nog niet oud. Zoals bijna overal is de stichting van een kerk vooraf gegaan aan de dorpsvorming. Dit alles gebeurde rond 1850.
Het ontstaan van het dorp Beltrum markeert in fysiek opzicht een breuk in de geschiedenis van de vier buurschappen, Beltrum, Lintvelde, Avest en Zwolle, die van oudsher samen optrokken in de voogdij, later gemeente Beltrum. Opmerkelijk is dat het dorp ontstond in het midden van de buurschappen, Beltrum, Lintvelde en Avest. Het gevolg was dat de kern van de vroegere buurschap Beltrum verschoof naar de rand ervan. Ook dat markeerde een duidelijke breuk met het verleden. Wat nu Voor-Beltrum heet was dus vroeger Beltrum. Voor-Beltrum is een verbastering van ,, vorige Beltrum’’. Inderdaad is het zo dat de kern van het toenmalige Beltrum meer in de richting van Groenlo lag. Maar als van ouds bleef Beltrum de dichtst bevolkte en belangrijkste van de vier buurschappen. Parallel aan de vorming van het dorp liep de ondergang van de marken. Marken waren genootschappen die de zogenaamde woeste gronden beheerden, een benaming voor de ongedeelde en nog niet in cultuur gebrachte gronden. Er werd dus door dit genootschap bepaalt wie er en hoeveel hij gebruik mocht maken van deze toch wel goed vruchtbare grond. Maar in 1862 werd deze grond definitief verdeeld. Dit kwam vooral door de modernisering van de landbouw en de opkomende industrie.
Hiermee kwam een einde aan een systeem dat eeuwen lang een stempel had gedrukt op de plattelandssamenleving.
De naam van de Kemper;
Rechterlijk archief Heerlijkheid Borculo inventaris nummer 440 acte 30-6-1806
Henricus Tiggelovend en Henders Kemper zijn vrouw verkopen aan Gradus Blumink hun “eigendommelike plaatsjen Klein Wolterinck inde Kempe genaamt”… “huis, schoppe en daaraan gelegen gaarden, groot ruim drie schepel gesaay, overigens het daarop staande en daarbij gehoorende houtgewas, wildgronden en inslag…” De naam Kemper kan dus afkomstig zijn van de familie van Henders, maar de naam Kemper kan ook een verbastering zijn van de streeknaam ,, de Kempe’’ waarschijnlijk een verkleinnaam van de kamp, vandaar de naam Wolterinck in de Kempe.
Dit was in de 60er jaren nog te zien aan de grond, die iets hoger lag dan de omgeving. Op de kamp zoals men dat toen noemde.
De naam Potterije komt volgens mij van de pottenbakkers, in het gemeentearchief van Eibergen staat een extra vermelding ,,ovenhuisjes op de Kemper “ . En dan de namen Kolenbrander en Backhuis. Het zou mij niet verbazen dat dit met elkaar te maken heeft.
De invoering van de burgerlijke stand vond plaats in 1811 en was een Franse uitvinding.
De burgerlijke stand zou er bij ons misschien niet zijn geweest indien ons land geen Franse overheersing had gekend. Een van de gevolgen ervan is een goede bevolkingsboekhouding; een administratie die we aan Napoleon te danken hebben. Voor die tijd was het registreren van gegevens over geboorte, huwelijk en overlijden voorbehouden aan vooral geestelijken.
Maar hun gegevens waren lang niet altijd volledig, het is dus heel goed mogelijk dat niet alle personen in dit document vermeld staan en daar zullen we ook wel nooit achter komen.
In 1813 was het afgelopen met de Franse overheersing maar de burgerlijke stand bleef bestaan.
Het is goed op te merken, dat de invoering van de burgerlijke stand niet betekende dat er een einde was gekomen aan de ‘ Babylonische spraakverwarring’ die er met betrekking tot de spelling van voor- en achternamen bestond. Nog tot ver in de 19e eeuw kon het voorkomen, dat kinderen van dezelfde ouders een verschillende achternaam voerden. Varianten als Bluemink, Bluiminck, Blumink en soms ook nog met inck geschreven zijn duidelijke verschrijvingen. Aangezien de naam oorspronkelijk afstamt van bloem en de taal Nedersaksisch was en nog is, zijn de meest logische namen Blomink of Bleumink. Betekent dus afstammend van Bloem. Nedersaksische uitspraken voor bloemen zijn nu nog steeds Blome of Bleume. In het huidige ABN is Bloemink het meest logisch.
Maar ook kwam het voor dat men niet de vastgestelde geslachtsnaam noteerde maar de naam die in de volksmond gebruikt werd.
Zo werd de voornaam ‘ Sweer’ van Assuerus, weer gebruikt als achternaam’ Sweers’ zoals die ook in dit boek voorkomt. Mensen die voor de invoering van de burgerlijke stand waren geboren legden een afschrift van hun doopinschrijving over. Maar sommigen brachten een afschrift mee van een andere persoon die ongeveer even oud was, of men gaf een naam op, die men uit protest tegen de invoering van de burgerlijke stand, zelf had bedacht.
1 Januari 1850 was de datum waarop in Nederland het bevolkingsregister officieel van start ging.
Deze registratie werd net als de volkstellingen die in 1828 en 1839 werden gehouden straatsgewijs ingedeeld. Van ieder huis werden de bewoners opgetekend.
Het wegennet op het platte land bestond uit weinig meer dan een karrespoor, een hobbelig zandpad dat in de zomer soms onbegaanbaar was door stuifzand en in voorjaar en herfst door regenwater.
Het grote probleem in die tijd was het gebrek aan meststoffen; het zou nog een kleine eeuw duren voordat kunstmest in zwang kwam. De mest van het vee, vermengd met heideplaggen, moest optimaal worden benut om akkerbouw lonend te maken. Ook in de Achterhoek bood het door romantische schrijvers zo verheerlijkte boerenland een armoedige aanblik. De vroeger niet onbelangrijke veeteelt langs de rivieren leidde een kwijnend bestaan, ondermeer door veepestepidemieën waar geen kruid tegen gewassen scheen. Gemengd bedrijf en schapenteelt boden wat minder risico’s , omdat schapen niet vatbaar waren voor de veepest. Reizigers signaleerden hier ‘ met vodden en lappen behangene inwooners’ .
Hoe sober en onzeker het bestaan ten platte lande ook was, er was tenminste iets te doen en te eten, als misoogsten, overstromingen, of winterse kou geen rampen veroorzaakten. In steden en dorpen was de situatie in wezen veel slechter. Daar waren de gevolgen van een langdurige crisis voor brede lagen van de bevolking pijnlijk voelbaar. De vraag wie het groeiende lompenproletariaat op den duur moest en nog kon onderhouden, werd steeds klemmender.
Vanaf 1750 was het geen uitzondering meer dat een op de drie inwoners van de bedeling moest leven. Kerkelijke en particuliere liefdadigheidsinitiatieven boden geen soelaas en pogingen om de armenzorg te centraliseren stuitten af op een muur van verzet van de kant van weldoeners.
Vooruitstrevende burgers bepleitten een actievere rol van de overheid. Maar het zou nog even duren voordat de gedachte algemeen veld won dat men werklozen beter werk kon verschaffen dan ze in de bedeling te laten zitten. Werk moest dus vooral komen van het particulier initiatief.
De meeste regenten hadden trouwens weinig belang bij experimenten en veranderingen.
Hun kapitaal deed, als het in het buitenland was belegd, een behoorlijke rente en hun belangrijkste zorg was dat de poten niet onder hun riante zetels werden weggezaagd. Aan dat handhaven van hun positie werd veel tijd en aandacht geschonken. Met name in Gelderland, een tweederangs gewest dat zich de overheersing van Hollandse regenten moest laten welgevallen omdat het nog steeds een zeer klein deel van de kosten in de Republiek betaalde, ontaardde dit in een onsmakelijk likken der stadhouderlijke hielen. Willem V zelf voelde zich thuis in deze provincie waar hij nogal wat bezittingen had. Hij was intelligent genoeg om te weten dat er hervormingen moesten komen maar hij miste de wilskracht om ze door te voeren. Bovendien hield zijn oppermachtige adviseur Lodewijk van Brunswijk ,, de dikke Hertog’’ alles tegen omdat hij bang was zijn eigen voorrechten te verliezen.
In de gegevens van de Gunnewijk`s zie je dat de familie dicht bij de oorspronkelijke Erven van de Gunnewijks woonden aan de Gunninksweg. Dit fenomeen zie je dus vaak terug in het verleden.
De kinderen van verschillende families erfden vaak een stuk grond van hun ouders en daarop bouwden ze dan weer hun eigen woning. Op die manier ontstonden dan ook de namen Groot en Klein. Zoals in dit geval Groot Gunnewijk en Klein Gunnewijk en Gunnewijk
De naam Groot Gunnewijk is later helemaal verdwenen, dat kan verschillende oorzaken hebben.
Het kan zijn dat er geen mannelijke afstamming meer is geweest maar ook dat deze aanduiding bewust is weggelaten.
De naam Wielakker kan een verbastering zijn van Wylake.
Dit was een adelijke familie uit de buurt van Berg die ook net als veel andere adelijke familie`s her en der grondstukken en of erven in hun bezit hadden.
De naam word ook nog steeds uitgesproken als Wylake
Voorbeelden van naamsverandering
Vorden 30.09.1741 Theunis Lamberts, j.m.Zoon van Lambert Bluemink, en Alberdina Teerink, j.d. van Jan Teerink, beijde onder Vorden; hier getrouwt.
Hengelo 07.10.1770 CAREL HENDRIKS j.z.v.wijlen Hendrik Janssen van Hengelo en BERENDINA BLEUMINK j.d. van wijlen Garrit Bleumink uit Hengelo, thans beide w.alhier.
Copulati den 28 Oct.
U ziet dat hier de voornaam weer als achternaam gebruikt werd.
Rechterlijk Archief Heerlijkheid Borculo
Inventaris nummer 425 16-6-1770
Jan Arinck en zijn vrouw Griete Papen verkopen aan Jan Berent Bleumink en zijn erven een hoekje grond op de Kalverhorst en een stuk bouwland op het Hietveld.
Idem, inv nr 425 acte ook 16-6-1770
Jan Berent Bleumink en zijn vrouw Geertjen Waterdijk lenen van Gerrit Ribbers en zijn vrouw Jenneken Nijhuis een bedrag van tweehonderd guldens van twintig stuivers Hollants, met een jaarlijkse rente van vier gulden per honderd gulden, daarvoor stellen Jan Berent en Geertjen als onderpand hun goederen, zoals “het huys, gaarden en zaailand daar het huys bij en aanstaat het Boschman genaamt aan de eene zijde naast
den Asschert van Jacob Stoverinck, met de andere zijde naast den gaarden van Teunis Stevens, voorts een hoekjen grond op den Kalverhorst…nog een stuck bouwlands het Hietveld geheten, en eindelijk een vierde part van het stuck bouwlands op den Vlierbree
tussen de landerien van Mentinck en Wugtman.”
*In diezelfde periode woont het echtpaar Reinder Bleumink en Jenneken Gebbinck op hun “eigendommelyke goetjen Bloemink..” Bloemink wordt verkocht aan het echtpaar Jan te Stroet en Maria Willemina Schuurmans. Reinder en zijn vrouw en kinderen mogen daarna als pachters op Bloemink blijven wonen: de pacht wordt 32 gulden.Ook dan nog is de Groene Bree een onderdeel van het erf!
Zie Rechterlijk Archief Heerlijkheid Borculo in nr 425 twee acten op 30-8-1770
Waar deze familie woonde wordt duidelijk beschreven in de acten die verder-op in dit document staan. Daar wordt de groene bree genoemd, dit stuk grond is bij mij bekend en was in 1973 nog steeds een onderdeel van ons landgoed aan de huidige Klumpersweg te voor-Beltrum. Zie acte nummer 413 dd 13-6-1741 archief Heerlijkheid Borculo
De naam Kemper is een verbastering van het gebied de Kempe, zoals die in de akten van de familie Wolterink wordt genoemd. Deze Familie woonde op de plek waar nu ,, anno 2008” de
Klumpersweg uitkomt op de Grolsche weg. Andere namen die in de Kempe voorkwamen waren Eibers, Buurseweide, Narkveld, Bloeminck, Heufekes, Baks, Sweers en te Vrugte.
Uit een telling van 1738 blijkt dat er in de buurschap Beltrum het gebied dat nu Voor-Beltrum heet, 122 gezinnen woonden. In 1770 zijn er 140 gezinnen geteld. En volgens de eerste officiële telling van 1815 woonden er 1745 mensen. Een voor die tijd dus behoorlijk dicht bevolkt gebied.
De heer van Borculo had veel rechten en bezittingen in de voogdij Beltrum, de belangrijkste functionaris in de voogdij was de voogd. Hij had een uitvoerende taak.
Verder waren er de rotmeesters. Deze functie was erfelijk aan bepaalde boerderijen verbonden.
De rotmeester gaf leiding aan een rot ( buurt, wijk of district ) dat bestond uit een aantal boeren.
De functie van rotmeester hield voornamelijk in dat zij in opdracht van de voogd de ingezetenen van zijn rot moesten oproepen tot het verrichten van hand en spandiensten ten behoeve van de heer van Borculo. Zoals wagendiensten en het bewaken van huis Borculo of het jagen op vagebonden en het brengen van veroordeelde gevangenen naar de plaats van terechtstelling.
Volgens een opgave uit 1804 waren er in Beltrum de volgende rotten; Roordink, Snijders, Stoverink, Holshofs, Oude en Nieuwe Frakkink, Schootman, Scheenk en Voshaar. De boeren van Beltrum hadden tegen het einde van de 18e eeuw nog betrekkelijk veel dienstverplichtingen ten opzichte van de heer van Borculo.
Rechterlijk Archief Heerlijkheid Borculo
Inventaris nummer 413 acte 10-10-1718
Sweers Sweers en vrouw Jenneken Bloeminck, Peter Abbinck, Goosen ter Schoot momber van de kinderen van zaliger Reiner Bloemink en Engele Dreessen (=Engele Lammen) namelijk Reiner en Gerritjen Bloemink verkopen aan Garrit Elferinck hun aandeel in de Hogemans Vruchte
Idem
inventaris nummer 418 acte 13-6-1741
Magescheid tussen Sweer Bleumink alias Sweers en vrouw Jenneken Bleumink, Reiner Bleumink en vrouw Megtelt Scholten voorts Garrit Sweers en vrouw Garritjen Bleumink over de nalatenschap van wijlen hun ouders Reiner Bleumink en Engele Bleumink
Sweer en Jenneken en Reiner en Megtelt krijgen gezamenlijk de volgende stukken land in de Beltrumse Esch toegewezen: De Tent en de Honger Bree 2 1/2 schepel, de Lantbree 3 schepel, de Wassinck Boom 2 schepel, de Groene Bree 5 schepel. Deze percelen worden volgens contract al sinds 5-6-1730 door de twee echtparen gezamenlijk gebruikt .
Een stuk land dat gepacht wordt van Nijenboom tussen het land van Abbinck en Herman ten Brincke, en een stuk hooiland van 2 dag maaien de Bleumink Frugte tussen Gebbincks hoymate en het Groot Poelers Camp blijven in gezamenlijk gebruik van de drie echtparen.
Opmerking; Bij deze laatste acte wordt dus duidelijk dat Sweer Zweers met Jenneken Bloemink in de Beltrumse Es gaan wonen of al wonen maar dan in ieder geval vanaf dat moment eigenaar worden van de stukken land in de huidige Potterije op de Kemper in voor-Beltrum aan de huidige Klumpersweg 2 gemeente Berkelland. En tevens word de broer van Jenneke Bloemink namelijk Reiner ( met Mechteld Scholten) mede-eigenaar van deze grond.
Idem
Inventaris nummer 12, acten 24-11-1742 en 8-12-1742
Lange acten over een fikse burenruzie tussen Jan Frackinck en zijn vrouw op “Sweers” enerzijds en Reinier Bleumink, zijn vader Sweer Bleumink en schoonzoon Jan ten Dijcke anderzijds. Aanleiding is het gebruik van een weg. Reiner en Jan hebben houtmateriaal en timmergereedschap van timmerman Frackinck aan de kant gegooid toen ze met een kar vol turf langs diens huis reden. Frackinck spreekt ze daarop aan waarop Reiner een gespannen “snaphaan” (geweer) op Frackinck richt en dreigt te
schieten. Daarna is er een handgemeen ontstaan. Ook vader Sweer Bleumink en vrouwen uit de Bleumink familie doen mee, bewapend met “stokken, beesels en knuppels” aldus de rechterlijke acte
Pas 10 jaar later wordt de zaak bijgelegd:
Idem inventaris nummer 421 acte 7-6-1752
Jan Frackinck verklaart dat de procedure tussen hem en wijlen Swier Bleumink en zijn vrouw “minnelykes wyse is geapropiert” Frackinck verklaart dat het onderpand dat Sweer heeft gesteld kan vervallen.
Acten:
Rechterlijk Archief Heerlijkheid Borculo
inventaris nummer 412 acte 12-4-1710
Berentjen ten Backhuys, weduwe van Reiner Bloemink, die sinds 11 jaar bij haar schoonzoon/dochter Peter Abbinck en zijn vrouw Jenneken gewoont heeft en van hen kost, drank en verzorging genoten heeft, vermaakt aan Peter en Jenneken haar geerfde derde deel van het erf Backhuys inclusief de twee hooimaten in de Ruurlose mark, die door de bouwman van Backhuys gebruikt worden.
(NB de andere twee delen van Backhuys zijn vermoedelijk de erfdelen voor haar broers Gerrit en Tonnis ten Backhuys. oa acte Rechterlijk archief Heerlijkheid Borculo, inventaris nummer 7, acte 7-10-1689 Tonnis ten Backhuys en broer Gerrit ten Backhuys
Idem
Inventaris nummer 198, acte 23-4-1710 (hierna volgt de letterlijke tekst:
boedelscheiding tussen de kinderen een aantal kleinkinderen van Reyner Boemink en Berentjen ten Backhuys)
“Erschenen Reyner Bloemink, soon van wijlen Berentjen Bloeminck, alsmede Gosen ter Schoot als man en momber van syn huysvrou Marrie Bloemink dogter van geseyde Berentjen Bloemink en voorts Albert Coyer als man en momber van syn huisvrouw Gerritjen Bloemink, alsmede Jan te Hoffstede (= Jan Oosterholt! ) als man en momber van syn huysvrouw Fenneken Bloemink de rato caverende voor hare absente swager Reyner Bloemink (= de zoon van de overleden Jan Bloemink ),
gesaementliyke kindtskinderen van ges. wed.Bloemink, te kennen gevende hoe dat haer comptr. respt. voorn. moeder en bestemoeder in een onverdeilde boedel met haer comptr neamens haer respect vaeder en bestevaeder Reyner Bloemink sittende op den 14 deses, deser wereld is overleden. tot ergen van haere goederen naelatende de
comptr (=Reyner Bloemink waarmee de acte begint HtW) en Jenneken Bloemink de huysvrou van Peter Abbinck soo dat op de eerste comptn is vervallen een geregt vierde part in dese nalatenschap, op Marrie Bloemink insgelyck een vierde part en op de comptr Albert Coyer, Jan te Hoffstede en Reyner Bloemink (als schoonzoons en zoon van wijlen Jan Bloemink HtW) gesamentlick ook een vierde part makende alsoo te samen die vierde parten in de possesie van welke aenparten te geraecken, sy comptr
erfhuys vooraf willen hebben verborght als namentlyk voor een redelyk testament de erfhuys shulfden te sullen betalen en datter geen nadere of andere erfgen tot deze 5 aenparte syn en waertoe sy comptn vorders nae landtr enigssins mogten verpligt offte gehouden syn, daer voor stellende tot borghe en causionaris den comptr Gosen ter Schoot die dese borghtael voor hem en syne consorten stypulata manu onder verband
van syn persoon en goederen heeft aengenomen, beloovende de andere comptr daer omtrent te sullen garanderen in specie de goederen en effecten van dese boedel.
En vervolgens oojk hebben versogt inleydinge in het erfhuys om nae erfhuys rente ten respect van die voors drie vierde parten gestyft en gesterckt te worden bij alle en een iegelyke erfhuys goederen tot de boedel van voors wede Bloemink eenighsins gehoorende waer selve ook mogte gelegen syn, waer van de comptn in soo verre de possesie animo & corpore willen hebben geaprenhendeert en aengeweert met versoek
om daer in en by van ’s heeren wegen gemaintineert gestyfft en gesterkt te worden als geseyt ten tydt en wylen sy comptn met beeter regt daer uyt sullen syn gesleeten, met verzoek dat hier van kennis moge worden gegeven aen glte Peter Abbinck voor soo veel sulx eenighsins noodigh off dienstigh mogte syn om te strecken nae behoren raekende in cas van contest off dispuyt eisch en bedingh van costen. En overmits voors
Reyner Bloemink nae lantr erffsyter is en alsoo den staet en inventaris van de naelatenschap moet opmaken om daer door tot schiftunge en delinge te kunnen geraeken soo wordt denselven Abbinck by desen door de compn gesonnen aen gest erfsyter te extradeeren en oover te geven soodane charters en pampieren als desen boedel concerveerende onder hem mogten zyn berustende.
En zyn daer op de comptr in ’t voors erffhuys werkelyk ingeleyt sullende daer van ’s Heeren wegen gemeintineerd gestyfft en gesterkt worden, bis ter tydt met beter regt daer sullen syn gesleten en geset wordende vorders Peter Abbinck geordonneert de charters en papiere tot desen boedel specteerende en onder hem berustende aen Reyner Bloeminck als erfsyter oover te geven ten eynde effecte als regtens
De familie Backhuis later Baks genoemd woonde tot in de 20e eeuw nog naast de familie Bleumink aan de huidige Klumpersweg in de gemeente Berkelland.
Het huis van Baks is na 1945 afgebroken en de familie vertrok naar Zieuwent.
De woningen van Baks, Zweers en Bloemink stonden dicht bij elkaar aan de huidige Klumpersweg in Voor Beltrum.
De ouders van Sweer en Reiner Bloemink woonden op een plek tussen de huidige Abbinkweg en Krabbenweg in Beltrum.
Dit wordt duidelijk aan de hand van gegevens uit de archieven die hier te lezen zijn en de kadasterkaart van Beltrum 1823. Dit geeft dus ook aan dat huize Bloemink in 1823 nog op die plek heeft gestaan.
Englisch version below;
THE GENEALOGY OF THE FAMILY BLEUMINK AND KLEIN GUNNEWIEK
living at the Kemper house in Voor-Beltrum municipality of Eibergen
Collected data from the Heerlijkheid Borculo by Frans Bleumink.
Transcriptions by Bennie te Vaarwerk of the foundation Stad en Heerlijkheid Borculo
And data from the Genealogist Henk te Walvaart. (HtW)
Some parts in this text are hardly readable for the Dutch and also for English-speaking people. So you have to translate it yourself, better some than nothing.
The name Blom or Bloem comes from Germanic times and means “Youthful, Clean”.
Bloem was the indication for a youthful type and ink is an indication such as e.g. ,, From Flower ”
In the current ABN, the statement could also be ‘Bloemink’.
But it can also be a vocabulary, characteristic of heritage or status.
When you view the family magazines, you see that the name is written differently.
In one of the oldest documents from the history of the Heerlijkheid Borculo (The list of goods of Count Heinrich van Dahl, lord of Diepenheim from 1188), an Erve Blominc is listed as good in the place Geesteren near Borculo. In the tax registers of the Heerlijkheid Borculo in Beltrum for the first time a Ghert Blomink is mentioned around 1553.
The tax that he had to pay (1.5 ordt ) is to be seen as belonging to the poorer or so-called peasant farmers.
It seems therefore that this Ghert came into Beltrum between 1529 and 1553 because in the register of 1529 no Blomink is mentioned and in 1553 it is. In the tax register of 1570-1571 Beltrum 1 Bloeminck is mentioned (tax 1,5 ordt). And in 1593 there are then 3 Blominks (Bloemink`s) mentioned namely Johan, Reiner and Gerrit. Given the first names of this, the conclusion is quickly drawn. Look in the family tree where these names are repeated over and over again. The neighborhood where this family lives does not differ in the various registers, they are neighbors of Lemmeness, Elferinck, Egginck, Abbink and Gebbink. This farm is still clearly marked on a cadastral map from 1823. Near the Abbinksweg, in front of Beltrum
Pieces from the judicial archives, Borculo, Munster and Verwolde.
In a list of Rookhoenders from 1593 to be delivered to the Lord of Borculo, one Reiner and Johan Bloemings mentioned, connections of this with Gerrit are not proven yet but everything indicates that this is the same family. Because it is clear that Reiner lived on the Erve Bloeminck, which can be deduced from the list of the neighbors of this Reiner where Herman Lemmen, Krabbenhaus, Bakkenhaus and Gebbinck is mentioned. The same as Ghert Blominck’s. Johan Bloemings also lives in this neighborhood.
In a list of toponyms from 1188 to 1500 in the Heerlijkheid Borculo – Lichtenvoorde the following entries are listed under kerspel Groenlo; Bluemenstucke 1425 plot land under the Erve Ribberdinck, 1429 Blomenstucke, 1462 Bluemstuck or Blomenstucke, 1484 that Bloemstucke or Bluemstucke. Here too there is a possible connection with the name Blomink.
Another possibility, but not likely, is the following story.
It is also possible that the main character of this family magazine Gerrit is a son of Lambert Vracking who inherited the Blominkgarden and was therefore called Bloemink. Interesting is the name of the oldest daughter, Lambertien. It was very common at the time that one of the children was named after grandfather. (See the deeds below)
Legal deeds
1648 Beltrum
“Gerrit Blomink, syn eygen
Boul 3 mlr, darvan 3 sch tinker to syn Gr Gen
Hof 11/2 sch Broeckmaete 2 dgh meynens leases on 4 dllr, in total 30-17-0 ”
Judicial archive Heerlijkheid Borculo
inventory number 397 acte 28-6-1636
Johan van Gescher sells to Gerrit Bloemink and Jenneken ehel. “a stuck landes
den Hundekamp … ant erve and goet Loeinck hears “between Mentinck and Aldrinck
lant
II Gerrit Blomink married a Jenneken NN before 28-6-1636
From this marriage?
1 Lambertien Bloemink married before 30-5-1676 with Gert ten Backhuys
2 Reiner Bloemink married before 10-6-1668 with Berentjen ten Backhuys.
That 1 and 2 are related to each other is, in my opinion, evident from the fact that Gert / Gerrit
ten Backhuys later is baptismal witness to the baptism of grandchildren of Reiner and Berentjen
Baptism Groenlo
14-2-1692 Jan, son of Peter Abbinck and Jenneken, baptismal witness Gerrit Backhuis
8-10-1699 Hermina, daughter of Peter Abbinck and Jenneken, baptismal witness Gerrit ten Backhuis.
Judicial archives;
Henrick ten Nerve and Jan Bilderbeke, for Albert Hacken, the children of Blessed Biesthorst, for Jan Smit and Hendersken Hacken and Gertien Hacken sell Reiner Bloemink and his wife Berentien Backhuys the Hillebrant mathe in Ruurlo, in the back of the brook, ‘on the scheyt of Belterum … synd vry
guet sonder beswaer ‘.
Idem,
inventory number 639 30-5-1676
Lammeken Everwenninck assists Gerrit Elferinck, Tonnis Gotinck, Berent ter
Haer and Albert Eybergen, sells to Geert ten Backhuys and Lambertien Bloemink his wife, the Lintfeldsmathe in Ruurlo
Inventory number 5, accounts of Diocese of Munster about the Heerlijkheid Borculo 1595-1596
Lindvelde, Zwolle and Beltrum
“Reiner Bloemink, who lived at the Bloemink farm on the Abbinksweg near Beltrum and his brotherJohan Bloemink
In second account
Reiner Blomink
Comment;
It is striking that the straight line in this family tree remains in Beltrum until the 16th century.
The Bloemink family was’ because they lived in Beltrum for so long ” one of the families who were independent early, because of the right of habit. This is evident from the data from the history of the Marches. Blominc is also mentioned in 1188 as good in the Heerlijkheid Borculo. Until the middle of the 19th century the agricultural system was dominated by so-called Markegenootschappen or in short Marken. Central to this organization was the management of the savage land or better, the uncultured lands
These included the moors, forests, coppices, meadow and hay meadows, referred to as the brook, the spill and the size. These grounds were indispensable for the operation of the farm. Those who could assert ownership or rights of use on these undivided lands were called market partners, inherited or valued. The marken Judge was the Lord of Borculo. The old residents had the most influence on the distribution of the marches, or those people who had a lot of power like the Rotten and the values. Above all, of course, the Lord of Borculo had the last word. You also see three different companies at that time. These are the owners of the estates, who had the greatest right of use, because they belonged to the oldest inheritance of a neighborhood; Bloemink 1646 belonged to this. Then you had half the inheritance, they only had half a vote in the mark. And last but not least, the small farmers, cutters or broachers.
This category generally concerned the new entrants on the mark. They had little or no rights, at most with the favor of the markers. That the family Blomink ‘mentioned in this context’ until the esteemed heirs belonged in 1646 is another indication that this family had long lived in Beltrum.
Further information must come from the judicial archive, which contains very different things, such as, sale of land or lawsuits in the criminal sphere.
Mind you, there are sometimes people named with the right surname in the judicial archive but the connection with our family is not always to prove even though this connection seems very logical.
Protocol Hof te Vaarwerk 1602-1627, transcription of the original by Bennie te Vaarwerk from Eibergen, based in the Huisarchief Verwolde inv nr II-39
Anno 1605
“Deilinge der guter Vrackincks”
(The Vrackinck yard and its residents were court-courted at the Hof te Vaarwerk HtW)
That salige Arentt Vrackingh or sine failed to have children in erffdielingen
den hoff Vrackinck that Groene Weide * und Kalffshorst erfflich, welcker Groene Weide unnd
Kalffshorst fri angekofft lands iss. Darjegen sall Lambert Vrackinck, Arendes Bruder, have undavendenn that cavenstede (smaller farm, belonging under a larger one court-HtW) Blominckgarden genanntt (= Blominck?). Unnd Engelbertt sall dar tegenn have unndetendenn that cavenstede Die Vruchtengarden genotent (te Vruchte?).
That is why they have uplifted for 25 years (around 1580)
so -HtW) … Diesen went wrong with Lemme Vrackinck as the oldest daughter
Henrick Vrackincks unnd Marie wedtwe Lambert Vrackings saliger … ”
* The Groene Weide is also in possession of the family as the Groene Bree in 13-6-1741 Bleuminck, the same piece of arable land?
Here is a small piece from the marken meeting of 1768 in the court Hassink in Beltrum
Actum to Hassink in Beltrum on August 13, 1768.
Alsoo on the orders of some high-gracious Excellency, Mr. Grave of Fleming, lord of the city and glory of Borculo, and hereditary markers of the neighborhoods Beltrum and Lintvelde, on account of the fact that a mark has been written over the prescripted neighborhood, so there are being compacted; Denderage strangled, master G. van Hasselt, drossard of this glory, and in that quality on behalf of high-prosecution, his Excellency praesiderende; On behalf of the goods of the lord of this glory the steward Spancker; On behalf of the spiritual goods the substitute steward Geers; On behalf of the goods of Mr. Doctor van Eijl, nobody; On behalf of the guest houses of the city of Groenlo, Mr. Burgemeester Abbinck;
etc. etc. etc. (The Gunnink house belonged to the spiritual goods.)
The present marken-day is appointed to have the gentlemen communicate with the lord of the patron saint, the wicked complaints of many of the towns of this congregation against the continual infractions to their people in their old times and the use of the Lord’s trousers made by the temporary forester of prescribes Broek, of which sig always is to add the guardian of the Landscape, nomine officii, under praetext (?) that all those who give no reckoning to the Prince of this Land would be excluded from it altogether.
Under an animal-like praetext (?), For the year 1741, the lords Louis Abreson, more rigorous of Ruirlo, and Adam Abreson, forester of ’s Heeren Broek, the beasts of Gerrit Sweers, Harmen te Winkel, Egbert Kl. Poele, Berend Lemmen, Sweer Bloeming and Teunis Huyskes artillery, and in Roderlo; but then also, although the temporal guardian of this Landscape had added nomine officii sig, with the sentiment of the prosperous Hove of Gelderland in the 12th August 1741 condemned, to this spurt, turbel and indagt by to the impetrians in the grazing her beasts in ’t Roderlosche and Heeren Broek to bring feytelijk beletzel too, with all the consequences of inciting it, costly and harmless to abolish and repair, and wagging of sulks in the future to do more, the defendants and joined condemned in the costs of the procedure.
On June 12, 1721, the ‘housemen’ of Beltrum sent a request to the Lord of Borculo with the request to act against the illegally built huts, excavated land and against the illegal expulsion of cattle on the ‘municipality’. The request was signed by the eight rotemasters of Beltrum, namely, Roerdink, ten, Scheynck, Hulshof, Frackink, Voshaar, Schoot and Stoverinck. The issue continued to hang for years. At the marken meeting of 3 November 1723, the guardian and the secretary, the Bomble brothers, were ordered to “examine all desor- ters in the neighborhoods”. This in the company of the rotten masters or of others who had knowledge of things. A report was issued at the meeting on 27 May 1724. They had found illegally built huts in Beltrum 21. The report shows that people had been tolerant for a long time. Why then was action taken in 1721? Maybe via Avest’s detour. Rutger ten Tuinte (father of Jenneken) Geert Klein Heuitinck and Heurneman filed a petition with guardian Bomble on 11 March. They had learned that the widow of Rutger Schuyrinck intended to take her son with her wife and children into her home. This went too far for them, because it was “the greatest disadvantage and inconvenience of the entire municipality of Avest”. Furthermore, this would lead to ‘spoilage of the field’ and was feared that sooner or later the marke would have to dock for the family. They argued that Rutger Schuyrinck 30 years ago would have promised to leave the hut alone for the duration of his life. This resulted in the hut being allowed to remain standing for the time of the life of the widow Schuyrinck. If the son and his family would join in, the widow would be taken out.
Border disputes were also often a recurring theme at the market meeting.
Beltrum regularly had disputes with the Marke of Lievelde. Mutations were confiscated (artillery) or scythe mowers were chased away or threatened.
Such things were very characteristic of the marken.
The rights in Ruurlose Brook were also constantly being fought over.
From 1544 dates a list of Beltrumse heirs who had the right to feed animals in Ruurlose Brook. (Jan Boekelder)
In 1723 some Beltrummers complained about Ruurloers that bothered them when they mowed and trimmed in s’ Heerenbrook. For these problems no solutions could be found for a long time.
In the years 1646 and 1649, for the first time “for the purpose of a new tax on immovable property”, the owners of the relevant items were mentioned on the so-called baling kohier. This looked like this.
Belongings of the nobility; Vranckink, Roerdinck, Geverdinck, Egginck, Horstwijck, Roetinck, Hemsinck, Loynck and Hemminck.
Possessions of the Lord of Borculo;
Wolterinck, Herdinck, Narpvelt, Culinck, Liefftinck, Arninck, Boitinck, Elferinck, Gebbinck, Abbinck, Segelinck, Hassinck, Bomerdt, Papen, Stevens, Papen, Bultman, Willerdinck, Poelman, Beurschweide, Many, Commer, Reynd Pypers, Kleine Beerninck, Klein Haenevelt, ten Pool and Winckelman.
Owned by the farmer;
Hemminck, Frackinck, Wielacker, Beerninck, Hoffman, Baeckhuys, Kleine Swier, Scheinck, Hoyaer, Hofstede, Groot Haenevelt, Stovert, Siewerdt, Ten Boom, Wolterinck, Merkes, Pyper, Cuyppinck, Crubbe, Blominck, ten Brinck, who Fruit, Great Swier, Roscher, Craenenborch, Drouberinck, Nieuwhof, Nollen, Siwerdt, ter Horst, Hooffkes, Abbinck, Borrent, Nieuwlandt and Wewershof.
Vicarie or spiritual goods;
Gunnewijk, Schuyrinck in Beltrum and Menckhorst in Avest.
Possessions of the Stift Vreden; Scholtman in Beltrum and Tuynte in Avest.
Possessions of the hospital in Groenlo;
Scherenborch in Beltrum and Startman in Avest.
You can see that Erve Blominck was owned by the farmer and that Erve Gunnewijk belonged to the spiritual goods of the Groenlo church.
Entry in a list of toponyms of the Heerlijkheid Borculo-Lichtenvoorde from 1188 to 1500 under the Kerspel Groenlo; Gunnewyck 1315/1316, 2 molder wheat and the narrow tithe, borrowed from the house Steinfurt (114: 10, nr 7); 1473 in Gunnewyck, adjacent yard of Gebbinck.
Judicial documents.
Neighbors, or how the guardian of Beltrum was chased away.
The guardian of Beltrum, Jan Elberink, flees after the neighbors of Willem Coelink want to prevent him in all sorts of highly remarkable ways to confiscate the movable property of Coelink. 1778
” I am a subordinate guardian of Beltrum, as I have, pursuant to Gerigtsdecreet, dated the 22th of this month of January 1778, at the instigation of Mr. N. Geers, in quality as full-bodied and attended lawyer of wife Hester Geertruid Jacobson, widow and holder of the estate. the late Mr. Hendrik Budde, with the necessary advisors on ditto prescribed, after the huys of Willem Coelink in this glory Borculo, guardian Beltrum, residential, have gone, to Coelink Coelink the finished goods to retrieve and in a secure store to take. That in order to carry out the necessary chariots to transport the goods on the 23th of these days, but have not been able to obtain so much that the goods were brought all the way here by the various builders and neighbors of the whipped Coelink with questions after Deventer but that the builder at Bomert, who is one of the closest neighbors, has given me an answer that he did not want to sail absolu.
That, therefore, with those chariots on the 23rd ditto, for as much as I could have obtained loaded with threshed corn as otherwise, have hiked here, and also sailed again in the evenings after the huys of Willem Coelink.
That of the evening, about 9 to 10 hours, as the van Cuyink’s van would want to go, at the same time have seen five people, dressed in women’s garments with all sorts of laps made on them, but they did not care about me. in the eyes, a little bit of the huys have gone away. That it follows that about 11 o’clock in the evening a large crowd of people knocked on the doors, windows and glasses of the house of Willem Coelink and called: “here is a blunder, eruyt!”
That people crowded after the doors and windows could not yet be opened, the wall or wall of the animal stables had broken in and made a great deal of violence, but could not get through there, because (I) prevented it. hebbe.
That those crowds, like do, have scratched with their knives along the wall of the house, and finally, with great force o the ……………………………………………………… three hours ‘hours, having passed the big and small door, and in’ s house, about 40 á 50 men, all armed with sticks, white sabers and swords, also knives and shotgun and some made black and some cladding in women’s clothing, which at once left the mark, and saying: “here thunders, blixems, now we will murder you. We will break your arms and legs into pieces!
Furthermore, I have stabbed and thrown them with the sabers after me, so that I and the Advisors were flattered on them. Wherewith the multitude of people have stolen all the beasts, and the contents and the seed with all violence, and as otherwise could not hear, whether it be loaded and carried away on carts or chariots.”
That the following morning, as having been on the 24th, with the neighbors of the famous Coelink, had done a visitation, and that in the barn of Berent Gunnewijk, just as not otherwise could have seen, whether the Gunnewijk is des `s nagts with his son dressed up, at the above-mentioned publy violent tattoos and thefts have been reckless, found about a five vym oats. Whereupon, at the very absence of his father, have asked where he came to the oats, he answered with great sobriety and anguish, furthermore change of his being, that if asked, he answered that his oat not true and did not know how it happened in his shed.
Follow-up later, that the beasts have been brought in after the guise of Ligtenvoorde, but also some wagons with seed.
Signatum Borculo, January 24, 1778
Was signed; Jan Elberink source; National Archives Nassause Domain Council
That the neighborhoods of the custody Beltrum had a clear agricultural stamp need no argument. Yet other professions were also exercised that resulted from agriculture or services. For example, the beer brewers Nijenhuis, Hassink and Reyerink also owned a full-fledged farm. These beer brewers were also tapper, but Willem Tuente, tapper at Veltman in Auste (Avest), was not a beer brewer. Masons did not occur; the carpenter added his work. Relatively few day tenants were found in the neighborhoods. The reasons for this are not clear, but can be found in the relatively large families that provided the companies with sufficient cheap labor.
The small number of large companies that could call on such day tenants will also have played a part in this. Between 1817 and 1825, the following occupations in Beltrum were registered in the population register of the municipality of Eibergen; 131 farmers,
6 tailors, 4 day tenants, 3 carpenters, 1 brewer, 2 weavers, 1 wheeler,
2 strodgers, 1 shopkeeper and 1 schoolmaster. In the Beltrum neighborhood there were 73 farms that did not have a horse, 38 farms with 1 horse and 36 farms with 2 horses; 100 farms with a maximum of 3 cows, 26 with a maximum of 6 cows, 22 with a maximum of 9 cows, 3 with a maximum of 12 cows.
86 farms with 1 pig, 25 with 2 pigs, 3 with 3 pigs, 4 with 6 pigs and a farm with 2 sheep. In the municipality of Beltrum, the medium-sized and small business dominated. Lintvelde came relatively well with the largest farms. This was a structural characteristic of these neighborhoods.
Beltrum is made by the Beltrummers.
The village of Beltrum is not yet old. Like almost everywhere, the foundation of a church preceded the village formation. All this happened around 1850.
The origin of the village of Beltrum physically marks a break in the history of the four neighborhoods, Beltrum, Lintvelde, Avest and Zwolle, which traditionally came together in custody, later in the municipality of Beltrum. Remarkably, the village was created in the middle of the neighborhoods, Beltrum, Lintvelde and Avest. The result was that the core of the former neighbor Beltrum shifted to the edge of it. That too marked a clear break with the past. What is now called Voor-Beltrum used to be Beltrum. Voor-Beltrum is a corruption of ‘previous Beltrum’. Indeed, the core of what was then Beltrum lay more in the direction of Groenlo. But as always, Beltrum remained the most densely populated and most important of the four neighborhoods. Parallel to the formation of the village was the downfall of the marken. Marken were societies that administered the so-called savage lands, a name for the undivided and not yet cultivated lands. It was thus decided by this society who and how much he could use this well fertile ground. But in 1862 this land was finally divided. This was mainly due to the modernization of agriculture and the emerging industry.
This brought an end to a system that had left its mark on the rural society for centuries.
The name of the Kemper;
Legal archive Heerlijkheid Borculo inventory number 440 acte 30-6-1806
Henricus Tiggelovend and Henders Kemper his wife sell to Gradus Blumink
their “proprietary places” Klein Wolterinck in the Kempe names “…” house,
shovel and surrounding groves, large more than three bushes of gesaay, by the way
the standing and corresponding wood crop, wild ground and impact … ”
But the name Kemper is a corruption of the regional name “de Kempe” probably a reduction of the camp, hence the name Wolterinck in the Kempe.
This was visible in the 1960s, which was slightly higher than the surrounding area.
At the camp as it was then called.
The name Potterije comes from the potters, according to me, in the municipal archive of Eibergen is an extra mention ,, oven houses on the Kemper “. And then the names Coal Burner and Back House. I would not be surprised that this has something to do with each other
The introduction of civil registration took place in 1811 and was a French invention.
The civil registry would not have been with us if our country had not had French domination. One of the consequences is good population accounting; an administration that we owe to Napoleon. Before that time, registration of data on birth, marriage and death was reserved especially for clergymen.
But their data was not always complete, so it is entirely possible that not all persons are mentioned in this document and we will never find out.
In 1813 it was over with French domination but the civil status remained.
It is worth noting that the introduction of the marital status did not mean that there had been an end to the “Babylonian speech confusion” that existed with regard to the spelling of first and last names. Until well into the 19th century it was possible that children of the same parents had a different surname. Variants such as Bluemink, Bluimink, Blumink, are clear descriptions. But it also occurred that people did not note the established family name but the name that was used in the vernacular.
Thus the first name ‘Sweer’ of Assuerus, again used as surname ‘Sweers’ as it appears in this book. People who were born before the introduction of the civil registry deposited a copy of their baptismal registration. But some of them brought a copy of another person about the same age, or they gave a name that they had conceived in protest against the introduction of the marital status.
1 January 1850 was the date on which the population register officially started in the Netherlands.
This registration, like the censuses that were held in 1828 and 1839, was arranged in a street-like manner. The residents of each house were recorded
The road network on the flat land consisted of little more than a cart track, a bumpy sand path that was sometimes impassable in summer due to drift sand and in spring and autumn by rainwater.
The big problem at that time was the lack of fertilizers; it would take another century before artificial fertilizer came into vogue. The manure from the cattle, mixed with moorland, had to be used optimally to make arable farming pay. In the Achterhoek too, the farmland so glorified by romantic writers offered a shabby appearance. The in the past not insignificant cattle breeding along the rivers led a languishing existence, among other things by cattle plague epidemics that did not seem like a herb against crops. Mixed farm and sheep farming offered fewer risks because sheep were not susceptible to the cattle plague. Passengers signaled ‘residents with cloths and rags hung here’.
However sober and uncertain the existence of flat land was, at least there was something to be done and to eat, when failures, floods, or winter cold caused no disasters. In cities and villages the situation was in fact much worse. There, the consequences of a protracted crisis were felt painfully for broad sections of the population. The question of who the growing rag proletariat should eventually be able to maintain and maintained, became more and more clinging.
From 1750 it was no longer an exception that one in three inhabitants of the dispensation had to live. Ecclesiastical and private charity initiatives did not offer any solace, and attempts to centralize poor relief met with a wall of resistance on the part of well-wishers.
Progressive citizens advocated a more active role for the government. But it would take a while before the thought won the general ground that it was possible to provide the unemployed with better work than to leave them in the dispensation. Work therefore had to come mainly from the private initiative.
Most regents, incidentally, had little interest in experiments and changes.
Their capital, when invested abroad, was a considerable interest and their main concern was that the legs were not cut away under their large seats. Much time and attention was given to maintaining their position. Particularly in Gelderland, a second-rate region that had to accept the domination of Dutch regents because it still paid a very small part of the costs in the Republic, this degenerated into an unappetizing licking of the stadholder’s heels. William V himself felt at home in this province where he had quite a few possessions. He was intelligent enough to know that reforms were needed, but he lacked the will to carry them through. Moreover, his supreme adviser Lodewijk van Brunswijk, “the fat Duke”, stopped everything because he was afraid of losing his own privileges.
In the details of the Gunnewijks you can see that the family lived close to the original Erven van de Gunnewijks on the Gunninksweg. You often see this phenomenon in the past.
The children of different families often inherited a piece of land from their parents and then they built their own home again. That is how the names Groot and Klein came into being. As in this case Groot Gunnewijk and Klein Gunnewijk and Gunnewijk
The name Groot Gunnewijk has disappeared completely later, which can have various causes.
It may be that there has been no male lineage, but also that this indication has been deliberately omitted.
The name Wielakker can be a corruption of Wylake.
This was a noble family from the neighborhood of Berg, who, like many other noble family, had possessions here and there and inherited.
The name is still pronounced as Wylake
Examples of name change
Vorden 30.09.1741 Theunis Lamberts, j.m.Zoon van Lambert Bluemink, and Alberdina Teerink, j.d. from Jan Teerink, both under Vorden; married here.
Hengelo 07.10.1770 CAREL HENDRIKS j.z of Hendrik Janssen from Hengelo and BERENDINA BLEUMINK j.d. from the late Garrit Bleumink from Hengelo, now both w.alhere.
Copulathe 28 Oct.
You can see that the first name was used again as a surname.
Judicial Archives Glory Borculo
Inventory number 425 16-6-1770
Jan Arinck and his wife Griete Papen sell to Jan Berent Bleumink and his heirs
a corner of land on the Kalverhorst and a piece of arable land on the Hietveld.
Idem, inv nr 425 also act 16-6-1770
Jan Berent Bleumink and his wife Geertjen Waterdijk borrow from Gerrit Ribbers and his wife Jenneken Nijhuis an amount of two hundred guilders of twenty pennies Hollants, with an annual interest of four guilders per hundred guilders. Jan Berent and Geertjen as collateral for their goods, such as “het huys, geraards and zaailand there the huys at and on it Boschman names on the one side next to den Asschert by Jacob Stoverinck, with the other side next to the orchards of Teunis Stevens, furthermore a corner of land on the Kalverhorst … still a stuck building land Hietveld .. and finally a fourth part of the stuck buildings on the Vlierbree between the landings of Mentinck and Wugtman.
* In the same period the couple Reinder Bleumink and Jenneken Gebbinck live
their “property-friendly goetjen Bloemink ..” Bloemink is sold to the couple
Jan te Stroet and Maria Willemina Schuurmans. Reinder and his wife and children may then continue to live as tenants on Bloemink: the rent will be 32 guilders even then the Groene Bree is part of the yard!
See Judicial Archives Glory Borculo in nr 425 two acts on 30-8-1770
Where this family lived is clearly described in the further down in this document. There the green bree is called, this piece of land is known to me and in 1973 was still a part of our estate on the current Klumpersweg in Voor-Beltrum. See Acte number 413 dated 13-6-1741 archive Heerlijkheid Borculo
The name Kemper is a corruption of the Kempe area, as it is called in the Wolterink family’s deeds. This family lived on the spot where, now in 2008, the Klumpersweg opens onto the Grolsche road. Other names that occurred in the Kempe were Eibers, Buurseweide, Narkveld, Bloeminck, Heufekes, Baks, Sweers and Vrugte.
From a count of 1738 it appears that in the neighboring Beltrum the area that is now called Voor-Beltrum, 122 families lived. In 1770, 140 families were counted. And according to the first official count of 1815, 1745 people lived there. A very densely populated area for that time.
Mr. van Borculo had many rights and possessions in the custody of Beltrum, the most important official in the guardianship was the guardian. He had an executive task.
Furthermore, there were the rotten masters. This function was inherited in certain farms.
The rotor led a rot (neighborhood, district or district) that consisted of a number of farmers.
The function of rotter meant mainly that they had to call on the residents of his rotten order to perform hand and firing services for the benefit of Mr. Borculo on behalf of the guardian. Such as car services and guarding Borculo’s house or hunting vagabonds and bringing convicted prisoners to the place of execution.
According to a statement from 1804, there were the following rot in Beltrum; Roordink, Snijders, Stoverink, Holshofs, Old and New Frakkink, Schootman, Scheenk and Voshaar. The Beltrum farmers had relatively many service obligations towards the lord of Borculo by the end of the 18th century
Idem
inventory number 418 acte 13-6-1741
Magescheid between Sweer Bleumink alias Sweers and wife Jenneken Bleumink, Reiner
Bleumink and wife Megtelt Scholten also Garrit Sweers and wife Garritjen Bleumink about the legacy of their late parents Reiner Bleumink and Engele Bleumink.
Sweer and Jenneken and Reiner and Megtelt jointly receive the following pieces of land in the Beltrumse Esch assigned: The Tent and the Hunger Bree 2 1/2 bushel, the Lantbree 3 bush, the Wassinck Tree 2 bush, the Green Bree 5 bush. This one plots are contracted since 5-6-1730 by the two couples
used together.
A piece of land that is rented from Nijenboom between the country of Abbinck and Herman ten Brincke, and a piece of hay field of 2 days mow the Bleumink Frugt between Gebbincks hoymate and the Groot Poelers Camp remain in common use of the three couples.
Note; In this last act it becomes clear that Sweer Zweers with Jenneken Bloemink in the Beltrumse Es live or already live but then at least from that moment owner of the pieces of land in the current Potterije on the Kemper in Voor-Beltrum to the current Klumpersweg 2 municipality of Berkelland. And also the brother of Jenneke Bloemink namely Reiner (with Mechteld Scholten) becomes co-owner of this land.
Idem
Inventory number 12, acts 24-11-1742 and 8-12-1742
Long acts about a big conversation between Jan Frackinck and his wife on “Sweers”
on the one hand and Reinier Bleumink, his father Sweer Bleumink and son-in-law Jan ten Dijcke on the other hand. The reason is the use of a road. Reiner and Jan have wood material and carpentry tools from carpenter Frackinck thrown to the side when they drove past his house with a cart full of peat. Frackinck addresses them accordingly where Reiner targets and threatens a tense “snap cock” (gun) on Frackinck shoot. After that, a scuffle has arisen. Also father Sweer Bleumink and women from the Bleumink family participate, armed with “sticks, bees and bats “according to the court act
Only 10 years later the case is settled:
Same inventory number 421 act 7-6-1752
Jan Frackinck explains that the procedure between him and the late Swier Bleumink and his woman “minnelykes wyse is affirmed” Frackinck explains that the collateral that Sweer has stated can Lapse
Judicial Archives Glory Borculo
inventory number 412 acte 12-4-1710
Berentjen ten Backhuys, widow of Reiner Bloemink, who has been with her for 11 years son-in-law / daughter Peter Abbinck and his wife Jenneken have theirs and theirs costs, drinks and care have enjoyed, entertained Peter and Jenneken her inherited third part of the yard Backhuys including the two hay sizes in the Ruurlose mark, which be used by the Backhuys builder.
(NB the other two parts of Backhuys are probably the inheritances for her brothers Gerrit and Tonnis ten Backhuys. ao acte Rechterlijk archief Heerlijkheid Borculo, inventory number 7, act 7-10-1689 Tonnis ten Backhuys and brother Gerrit ten Backhuys
Idem
Inventory number 198, acte 23-4-1710 (the following is the literal text:
divorce between the children a number of grandchildren of Reyner Boemink and Berentjen ten Backhuys
Idem
Inventory number 198, acte 23-4-1710 (the following is the literal text:
divorce between the children a number of grandchildren of Reyner Boemink and Berentjen ten Backhuys)
“Erschenen Reyner Bloemink, from the late Berentjen Bloeminck, as well as Gosen ter Shot as a man and guardian of syn house wife Marrie Bloemink dogger of geseyde Berentjen Bloemink and Albert Coyer as husband and momber of syn housewife Gerritjen Bloemink, as well as Jan te Hoffstede (= Jan Oosterholt!) As husband and momber of synhuis wife Fenneken Bloemink the rato caverende for her absente swager Reyner Bloemink (= the son of the deceased Jan Bloemink), gesaementliyke kindtskinderen of ges.wed. Bloemink, knowing how haer comptr. respt. roach. mother and destination mother in an undivided estate with haer compr neamens haer respect vaeder and bestevaeder Reyner Bloemink on the 14 deses, the world has died. to harden the goods comptr (= Reyner Bloemink with which the act starts HtW) and Jenneken Bloemink the huysvrou of Peter Abbinck soo that on the first comptn is a regulated fourth part in dese legacy, on Marrie Bloemink insgelyck a fourth part and on the comptr Albert Coyer, Jan te Hoffstede and Reyner Bloemink (as son-in-law and son from the late Jan Bloemink HtW) gesamentlick also made a fourth part of the event to collect those fourth parts in the possesion of which parts, sy comptr erfhuys want to have in advance as a namently for a reasonable will erfhuys shulfden to pay and no further or other heirs to this 5 aenparte syn and waertoe sy comptn vorders nae landtr enigssins may require offte held syn, before proposing to guarantor and causionaris the comptr Gosse
He contacted the association for him and his associates stypulata manu
of syn person and goods has taken, promising the other comptr daer
the goods and effects of the estate are guaranteed in specie
And then also have cleared inleydinge in the erfhuys to nahe erfhuys interest
Respect of those pros three fourth parts styled and stabed at all and one
iegelyke erfhuys goods to the estate of pros wede Bloemink eenighsins
hearing what selve might also be syn, where from the comptn in soo distant the possesie animo & corpore want to have revived and avert with versoek
to be painted in and by of the gentlemen roads styled and strengthened as
geseyt ten tydt and wylen sy comptn with beeter regt daer uyt sullen syn gesleeten, with request that knowledge be given here, Peter Abbinck glugged for soo a lot of sulx aighsins noodigh off service may be syn in order to become correct calculated in cas of contest off dispuyt eisch and bedingh of costen. And overmits pros Reyner Bloemink nae lantern erffsyter is and also the staet and inventory of the it is necessary to draw up a posteriori in order to be able to make it into schiftunge and divisions
In this way, the Denselven Abbinck was painted by the company
inheritance and to give soodane charters and pampers as desen
bankrupt estate under him could be resigned
And on the comptr in the meantime, erffhuys actually filled in.
The Lords are weighty, stiffened and strengthened, and in good time
That’s what happened to Peter Abbinck, who is synonymous and set up
charters and papere to the estate that was filed and kept under him
Reyner Bloeminck as an inheritance to give over the effects as regtens
The Backhuis family later named Baks lived in the municipality of Berkelland until the 20th century alongside the Bleumink family on the current Klumpersweg.
The Baks house was demolished after 1945 and the family left for Zieuwent.
The houses of Baks, Zweers and Bloemink were close together at the current Klumpersweg in Voor Beltrum.
The parents of Sweer and Reiner Bloemink lived in a place between the current Abbinkweg and Krabbenweg in Beltrum.
This is clear on the basis of information from the archives that can be read here and the cadastral map of Beltrum 1823. This also indicates that the Bloemink home was still in that location in 1823